De ontwikkeling van het warmbloedpaard kent een lange historie en gaat terug naar de tijd dat het Equus Caballus gestalte kreeg. Met de verzamelnaam Equus voor de paardachtigen wordt de periode aangeduid dat het paard vanaf zijn oerstatus als Eohippus evolueerde in een eentenig dier. Dit evolutieproces heeft vele miljoenen jaar in beslag genomen en resulteerde uiteindelijk in twee oertypen t.w. het Equus Robustus en het Equus Oriëntalis. Uit deze oertypen hebben zich weer verschillende andere typen ontwikkeld die, sinds de domesticatie van het paard, door verschillende volken in de oudheid al dan niet bewust werden omgevormd cq gekruist tot specifieke rassen of typen. Daaronder vallen ook de warmbloedpaarden.

Domesticatie

De geschiedenis van het paard als huisdier is ongeveer 6000 jaar geleden begonnen. Overigens is het paard zeker niet het oudste gedomesticeerde gebruiksdier. Op dit terrein gaat de hond hem voor. Wiens levenspad als gebruiksdier van de mens zo’n 9000 jaar geleden een aanvang nam. Uit onderzoek weten we dat de Robustustypen zich voornamelijk op het Noord-Europese continent hebben opgehouden en de Oriëntaalse typen in de Oriëntaalse landen.

Opgravingen en muurschilderingen bevestigen de verschillende types van het Equus Caballus. De muurschilderingen in Noord-Europa laten duidelijk een vrij zwaar en kort gedrongen paard zien. Terwijl de muurschilderingen in de Oriënt een veel ranker en edel paard weergeven. Aan de hand van studies van Speed en Ebhardt weten we ook dat Robustustype weer onderverdeeld was in verschillende typen. Daarvan is alleen het, nog in de natuur voorkomende, Przewalski paard overgebleven. De Koniks en Tarpans zijn dankzij nauwkeurig fokprogramma’s teruggefokt. Van de muurschilderingen weten we verder dat, naast deze types, er ook een zwaar type europees koudbloedpaard heeft bestaan.

Dit type heeft ongetwijfeld aan de wieg gestaan van de zware koudbloed die in verschillende streken op het Europese continent voorkomen.

Wolf voornaamste vijand van het paard

In tegenstelling tot de rijke Oriëntaalse geschiedenis van de Oriëntaalse volken hebben de vroege Noord-Europese volken ons, behoudens de muurschilderingen, geen beelden of geschriften nagelaten. De eerste historische vermeldingen over de paarden van de Germanen die op schrift zijn gezet, danken we aan de Romeinen. Met zekerheid kunnen we aannemen dat de vroege Europese bewoners de hier rondzwervende kuddes wilde paarden eerst als jachtbuit hebben verschalkt. Vermoedelijk hebben ze dankbaar gebruik gemaakt van de wijze waarop wolven hun prooi veroveren. De wolf was immers de voornaamste natuurlijke vijand van de hier levende wilde paarden. Dit gegeven verklaart ook het type van de Robustus. Dit type vertoont veel overeenkomsten met de andere natuurlijke prooien van de wolf, zoals het rendier en de eland. Een vrij gedrongen lichaam, een korte zware hals, een stompe kop met meer diepliggende ogen en een zware beharing. Van de wolven weten we dat zij hun prooi niet besluipen en dan bespringen, zoals de katachtige roofdieren, maar hun prooi in een zeer effectief werkend groepsverband opjagen. Deze jachttechniek kan vele uren tot zelfs dagen duren. Doel is het slachtoffer zo sterk te vermoeien dat het uiteindelijk fysiek totaal leeg is en derhalve een gemakkelijk prooi voor de wolven wordt. De Europese oervolken zullen deze jachttaferelen ongetwijfeld van dichtbij hebben gevolgd en hebben dankbaar gebruik gemaakt van het voorbereidend werk van de wolven. Als het slachtoffer uiteindelijk dodelijk vermoeid opgaf, was het een kwestie om de wolven te vlug af te zijn en zelf de buit in te pikken. Pas veel later werden de andere gebruiksmogelijkheden van het paard als last- trek- en rijdier ontdekt en verder ontwikkeld.

Alhoewel we ons van het Robustustype als rijpaard, zo weten we van de Romeinen, niet al te veel moeten voorstellen. De Oriëntaalse volken hebben daarentegen het paard nooit als consumptieve jachtbuit bejaagd. Dit heeft vermoedelijk meerdere oorzaken. Allereerst bood de natuur een veel grotere keuze aan voedingsproducten. Daarbij werd, vanwege het gunstige klimaat en ontwikkeling van steden, de landbouw en veeteelt al vroeg bedreven. Het rijke aanbod aan kleinere dieren, die aanmerkelijk gemakkelijker te verschalken waren dan de snelle, uiterst alerte en bewegelijke Oriëntaalse paarden, bood voldoende mogelijkheden m.b.t. de vleesvoorziening.

Romeinen

Van de Romeinse historicus Tacitus die zijn werk “Germania” in 98 n. chr voltooide en van Caesars “Bellum Gallicum” weten we voor het eerst meer over de paarden van de Germanen. Alhoewel Tacitus zelf nooit een voet gezet heeft in de Germaanse gebieden, geldt hij als een waarheidsgetrouwe historicus. Tacitus verkreeg zijn inlichtingen via ooggetuigen, soldaten, officieren in het leger, ambtenaren en van de Germanen die, na de verovering, dienst deden in de Romeinse legioenen of als gladiator, al dan niet gedwongen, aan de kost probeerden te komen. Julius Caesars “Bellum Gallicum” daarentegen van 150 jaar daarvoor is een ooggetuige verslag. Toch stemt Tacitus’ waarneming vrij nauwkeurig overeen met hetgeen Caesar ruim 100 jaar eerder vereeuwigde.

Tacitus schrijft over de inzet van de paarden tijdens de gevechten:
‘Hun paarden tonen noch schoonheid noch snelheid. Ze worden ook niet, zoals bij ons, tot kunstige wendingen afgericht: men rijdt gewoon rechtuit en kent alleen zwenkingen naar rechts, die in zulk een gesloten linie worden uitgevoerd dat niemand achterblijft.’

Romeins paard van ca 50 na Chr. Het paard wordt nog zonder beugels gereden.

Caesar schrijft: ’De Germanen gebruiken geen geïmporteerde paarden, waar de Galliërs zoveel plezier aan beleven en die deze paarden voor veel geld aanschaffen. De paarden van Germanen zijn klein en schrikachtig. Ze beschikken niet over veel wendbaarheid. In de ruitergevechten springen de Germanen vaak van het paard en vechten ze te voet verder.’ Afgaande op deze beschrijvingen hebben de Germanen vermoedelijk een Przewalski-achtig type weten te temmen. De geïmporteerde paarden van de Galliërs, waar Caesar over schrijft, zullen ongetwijfeld Iberische paarden zijn geweest. Deze paarden kwamen overeen met de Oriëntaalse paarden die de Romeinen in Griekenland, Perzië, Palestina, Egypte en Noord-Afrika aantroffen.

Het Grieks/Oriëntaalse paard (300j v chr.) zou Alexander de Grote zou moeten voorstellen, Dit paard heeft onmiskenbaar de Oriëntaalse kenmerken met de dalende achterhand die het paard in staat stelt om , wat wij nu de hogeschooloefeningen noemen, te kunnen uitvoeren. Deze hogeschool oefeningen waren voor het Oriëntaalse de verdedigingtechnieken tegen katachtige roofdieren.

De middeleeuwen strekken zich uit van ca. 500 – 1500 van Chr. Met name na de tijd van Karel de Grote ontstond het riddertijdperk. Ridder (= ruiter) was in de middeleeuwen oorspronkelijk de benaming voor de bereden krijgsman. Paarden waren ook in die tijd niet voor iedereen weggelegd. Al heel snel plachten de ridders dan ook uit de kringen van de aanzienlijken voort te komen. De bewapening werd steeds beter en de bescherming van ridder en paard steeds zwaarder. Een logisch gevolg is dat de behoefte aan zware paarden, die het gewicht rond de 135 -150 kilo van de ridder en de zware wapenuitrusting konden dragen, toenam. Tot aan de eerste kruistocht in 1096 werd de fokkerij in de Noord-Europese landen toegespitst op het zwaardere type paard. Een type paard dat in de vele riddergevechten, met gelijke bewapende tegenstanders en gevechtstechnieken, goed van inzetbaar was.

De middeleeuwen

Opnieuw vonden er weer kruisingen plaats tussen de paarden van de Sachsen met die van de Franken en de Moren. Na glorietijden van het Romeinse rijk was het vooral de sterk opgekomen christelijke kerk die zich in de Europese landen op bestuurlijk terrein deed gelden. De paus zegende immers de christelijke staatshoofden en koningen in. De machtige Frankische koning Karel de Grote vestigde te zwaard het christendom in de Germaanse gebieden. In 782 onderwierp hij de Sachsen. In 778 begonnen zijn krijgstochten tegen de Moren. Aanleiding voor deze expeditie was een verzoek om bijstand van Suleiman ibn Yaqzan al-Arabí al-Kelbi, de door zichzelf uitgeroepen gouverneur van Zaragoza, die om ondersteuning tegen emir Abd al-RahmanI van Códoba verzocht. In 797 knoopte Karel diplomatieke betrekkingen met Harun al-Rachid, de kalief van Bagdad. Het spreekt voor zich dat Karel de Grote ook weer paarden meebracht uit die gebieden. Deze paarden werden weer op de eigen populatie ingezet om de kwaliteit te verhogen. De in 1925 geboren Shagya-Araberhengst Harun al-Rachid werd later één van de stempelhengsten op het Trakehner Hauptgestüt in Königsberg (nu Kaliningrad). Dat kwaliteit van de paarden en de rijkunst er in de loop der eeuwen goed op vooruit gegaan was, bewees Karel Martel die in 732 het islamitische ruiterleger o.l.v. Abd ar-Rahman bij Poitiers versloeg. Hij behoedde met deze overwinning Noord-Europa voor een verder invasie van de moren.

Karel de Grote

Ook qua rijkunst stonden de Iberische volken op het zelfde niveau als de Grieken, de Perzen en de Egyptenaren. Hannibal gebruikte het Iberisch schiereiland in 227 v.Chr. als uitvalsbasis tegen het Romeinse rijk. De Noord-Afrikaanse woestijnpaarden en de rijkunst die Hannibal meebracht, zullen ongetwijfeld vermengd zijn met die van de Iberische volken. Bovendien hadden de Romeinen de voorliefde van het wagenrennen van de Grieken overgenomen. Voor de strijdwagens had men behoefte aan snelle, wendbare en vooral werkzame en handelbare paarden. Het behoeft geen betoog dat de Germanen ongetwijfeld hun paarden hebben gekruist met de paarden die de Romeinen meebrachten. Deze kruisingen hebben aan de wieg gestaan van de rassen en typen die men thans op Europese continent kent.

In de middeleeuwen legde men zich toe op de fokkerij van zware die de ridders met hun zware harnassen konden dragen.

Tijdens de kruistochten bleek echter dat de ridders met hun zware paarden en uitrusting maar amper uit de voeten konden. Het klimaat en de veel meer uit rotsgrond bestaande bodem zal hier ongetwijfeld een grote rol hebben gespeeld. In het Heilige Land bleken de ridders maar heel moeilijk opgewassen tegen de snelle paarden en de uitstekende rijkunst van de locale verdedigers. Alleen dankzij de grote overmacht en met een groot verlies aan manschappen wisten ze in 1099 Jeruzalem te veroveren. Ruim honderd vijftig jaar later verloren de christenen voorgoed al hun steunpunten in het Midden-Oosten. De Europeanen hadden inmiddels wel geleerd dat het zware paard en een zware wapenuitrusting op het slagveld tegenover een snelle en wendbare tegenstander niet veel voordelen bood.

De buitgemaakte paarden werden massaal meegenomen naar huis en voor de fokkerij ingezet. Opnieuw ontstonden er uit deze kruisingen nieuwe types en rassen. De kruistochten brachten ook met zich mee dat men zich meer ging toeleggen op specifieke eigenschappen zoals last- trek- en rijpaarden. De landbouw werd steeds verder ontwikkeld en de boeren richten zich op de fokkerij van trekpaarden. De producten moesten afgezet en vervoerd worden en zo ontstonden weer specifieke paarden voor het logistieke verkeer. De adel hield zich, naast het uitbuiten van de bevolking, bezig met de jacht en verlangde elegante jachtpaarden. Paarden met veel ‘ausdauer’ en die ook een sprong konden maken in het oneffen jachtterrein. De meegebrachte Arabische paarden van de kruistochten konden hiervoor uitstekend worden ingezet.

In Engeland begon men zich geleidelijk te onttrekken aan het strenge verbod die de kerk had opgelegd m.b.t. het rennen en het wedden. In het Midden-Oosten hadden de ridders, sinds de Romeinen, weer kennis gemaakt met het rennen en dit leuke tijdverdrijf wilden ze thuis voortzetten. In 1260 verschijnt aan de hand van Graf von Bollstädt, onder het pseudoniem van Albertus Magnus, het boekwerk “Liber de animalibus” dat in 1404 in het Duits verschijnt onder de titel: “Von Falken, Hunden und Pferden”. Het eerste hoofdstuk wijdt Albertus Magnus aan de beoordeling van het paard. In dit hoofdstuk wordt voor het eerst in Europa gewag gemaakt van de verhoudingen bij een paard: ‘Das dritte, dadurch das Pferd zu loben und zu erkennen ist, ist verhalten des Pferdes’.

Ontstaan van de Europese staten

Na de kruistochten brak er op het Europese continent een tijd aan om elkaar weer goed eens om de oren te slaan en de macht van de keizerrijken, koninkrijken en graafschappen uit te breiden of te bevestigen. Ook de paus mengde zich duchtig in deze machtsuitwisselingen. De cavalerie begon zich in de toenmalige legers steeds meer als een specifieke eenheid te ontwikkelingen. De keizers en koningen zagen het belang van goede paarden voor het leger en voor de landbouw al heel snel in. Zo werden in de verschillende staten stoeterijen gevestigd die het leger van cavaleriepaarden en de boeren van hengsten voorzag.

In Noord-Italië ontstond een belangrijke fokkerij waarvan de wortels in Sicilië liggen. In 830 hadden de moren dit eiland veroverd. Uit kruisingen met de inlandse paarden ontstond een uitstekend licht cavaleriepaard. In 1532 vestigden in Napels de ritmeesters Federigo Griso en Pasquale Caracciolo de later zo beroemd geworden “Napolitiaanse Rijschool”.